HET MISLUKTE AVONTUUR DER TOEGOENEZEN
Auteur: Armand Snijders
Hoe Nederland in het koloniale verleden is omgegaan, verdient absoluut geen schoonheidsprijs. Ook de Toegoenezen, een kleine Javaanse gemeenschap met Portugese wortels, kunnen daarover meepraten. Zij werden na tal van omzwervingen zo’n zestig jaar geleden naar Suriname gestuurd om op de vervallen plantage Slootwijk in Commewijne een experiment uit te voeren. Dit mislukte volledig.
In zijn jongste werk ‘De Toegoenezen. Kinderen van het kolonialisme’ heeft historicus Ewout van der Horst een vrijwel onbekend hoofdstuk uit de Nederlandse koloniale geschiedenis onder de aandacht gebracht. De Toegoenezen maakten door de eeuwen heen een opmerkelijke reis: van slavernij in de Portugese koloniën naar Java en Nieuw-Guinea, via Nederland naar Suriname, en uiteindelijk weer naar Nederland.
De Toegoenezen stammen af van vrijgelaten slaafgemaakten van het Nederlandse handelsbedrijf Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). Ze waren oorspronkelijk van Portugese en gemengde afkomst en vestigden zich in 1661 op Java in de buurt van Batavia, het huidige Jakarta.
De tot het protestantisme overgegane katholieke gemeenschap kwam onder andere in Toegoe terecht, waar de Toegoenezen ook hun naam aan te danken hebben. Het dorpje lag gedurende de natte tijd van het jaar geïsoleerd in een moerassig gebied en kon mede daardoor een eigen cultuur ontwikkelen. Een belangrijk aspect hiervan was bijvoorbeeld de krontjongmuziek met Portugese invloeden die er ontstond.
Ze leefden eeuwenlang relatief geïsoleerd, maar werden door de Indonesiërs beschouwd als bruine Hollanders en met de nek aangekeken. Ze vreesden daardoor wel altijd discriminatie en vervolging. Deze angst nam toe tijdens de onafhankelijkheidsstrijd van Nederlands-Indië na de Tweede Wereldoorlog, waarin Toegoenezen loyaal waren aan het Nederlandse gezag.
Toen Indonesië na de vrijheidsoorlog in 1949 zelfstandig werd, vluchtten vele Toegoenezen naar Nieuw-Guinea, dat nog onder het Koninkrijk der Nederlanden viel. Gedurende ongeveer twaalf jaar leidden ze een separaat bestaan in Hollandia, het latere Jayapura, op Nieuw-Guinea. Toen in 1962 dit koloniale gebiedsdeel aan Indonesië werd overgedragen, besloot het overgrote deel van de Toegoenezen daar te vertrekken.
Ze werden tijdelijk opgevangen in het verre Nederland. Op 20 november 1962 werd de gemeenschap na een zeer kort verblijf in de Willem de Zwijger kazerne overgebracht naar woonoord Pieterberg in Westerbork. Het was een zeer koude winter en de ouderen wilden naar de vertrouwde warmte en het voor hen onbekende Suriname leek ze wel iets. De Nederlandse overheid ging akkoord maar stelde aan de nieuwe migratie wel een voorwaarde: alle Toegoenezen moesten mee en van iedereen werd verwacht dat zij in Suriname zouden meewerken op de plantage.
Op 5 april 1963 vertrokken ze weer vanuit Nederland. De Nederlandse regering had speciaal voor de Toegoenezen de voormalige suikerplantage Slootwijk in Commewijne gekocht, met de bedoeling dat zij daar een nieuw bestaan op te bouwen. De plaats werd door Surinamers omgedoopt tot Toegoe Kondre.
Aanvankelijk waren de 170 Toegoenezen die zich er vestigden heel enthousiast over deze plek, maar de slechte voorbereidingen door de Hollanders leidden er al snel toe dat de gedwongen pioniers zich in dit landbouwexperiment doodongelukkig voelden. De plantage bleek verwaarloosd te zijn. Van de huizen die er stonden waren veel afgebroken.
Surinamers hadden bovendien in eerste instantie geen trek in ‘die mensen die door Nederland worden geholpen en die onze banen inpikken’. Bij aankomst was het voor de Toegoenezen gelijk al een deceptie. Ze werden opgevangen in provisorisch getimmerde woningen en er werden schotten geplaatst in de oude koloniale gebouwen die als kamers dienden. Het waren zeer zware jaren waarin het vooral de ouderen enorm afzien was.
Na een aantal mislukte oogsten kwamen ze tot de conclusie dat ze weg wilden. In 1967 slaagden ze erin om dankzij de hulp van de Evangelische Broeder en Zustergemeente in Zeist de vijfde en laatste trek in het bestaan van de kleine gemeenschap te maken. Met het vrachtschip Oranje-Nassau werden de Toegoenezen weer naar Amsterdam vervoerd. De Nederlandse overheid verstrekte ze uiteindelijk een Nederlands paspoort en de gezinnen werden verspreid over het land gehuisvest.
Wat het boek ‘De Toegoenezen. Kinderen van het kolonialisme’ bijzonder maakt, is de manier waarop het de doorwerking van koloniale besluitvorming in individuele levens zichtbaar maakt. Van der Horst combineert gedegen historisch onderzoek met persoonlijke getuigenissen, waardoor het boek niet alleen informatief is, maar ook diep menselijk. De lezer wordt geraakt door de verhalen over ontworteling, identiteit en veerkracht, iets dat ook een deel van de Surinamers – in weliswaar andere vorm – hebben ervaren.
Tegelijkertijd stelt de schrijver scherpe vragen over de rol van de Nederlandse overheid. Hij schrijft met empathie en urgentie, zonder zijn wetenschappelijke distantie te verliezen. Zijn stijl is helder en toegankelijk, wat het boek geschikt maakt voor een breed publiek – van historici tot geïnteresseerde lezers in postkoloniale vraagstukken. Het is niet alleen een historisch werk, maar levert ook een bijdrage aan het maatschappelijke debat over erkenning en herstel.
UNITEDNEWS
