OORZAAK EN GEVOLG SURINAAMSE (ECONOMISCHE) CRISIS, FEITELIJK GEANALYSEERD

Auteur: Wilfred Leeuwin

Het analyseren van de Surinaamse crises in een juiste context is op zich een complexe aangelegenheid die te maken heeft met de zwaar door de politiek gepolariseerde geaardheid ervan.

De steeds groter wordende tegenstelling in de publieke opinie concentreert zich niet op de reële oorzaken, om daaruit ‘lessons learn’ te halen voor de toekomst, maar op beleid symptomen, op personen en partijpolitieke opvattingen over de crisis. Een feitelijke verifieerbare analyse leert, dat niet alleen de oorzaak van de crisis bewust wordt gebagatelliseerd, maar dat het politiek vuil waarmee wordt gesmeten ten gunste is van enge partij politieke opvatting en bijdraagt aan de al bestaande politieke crises waar Suriname sinds haar onafhankelijkheid mee te kampen heeft.

Samenvattend wordt de Surinaamse (economische) crisis van de afgelopen jaren, min of meer, toegeschreven aan vijf hoofdoorzaken:,  Politieke beleidsverandering in 2010, van het derde kabinet Venetiaan naar twee kabinetten Desi Bouterse, slecht en verkeerd leenbeleid kabinet Bouterse, met als gevolg een torenhoge schuld, slecht financieel en monetair beleid, corruptie en daling van de prijzen van Suriname ‘s belangrijkste exportgoederen, zoals goud en olie, en de stopzetting van de aluminiumoxideproductie.

Hoewel de crisis, niet alleen te maken heeft met de politieke regeringen na 2010 tot heden ( Bouterse en Santokhi ), zijn het deze twee die afhankelijk van hun positie in die periode, direct ermee te maken hebben. De sterk beïnvloede publieke opinie over de crisis wordt dan ook met name door deze twee politieke uitersten beheerst.

De meest bekende ‘mythe’ vanaf 2010 tot aan en na de komende verkiezingen in mei 2025, is en zal zijn, die van de NDP onder leiding van Bouterse als de veroorzaker van de crisis en de VHP onder leiding van Santokhi als redder van Suriname uit die crisis. Het is de constante tegensteling van de ‘Good and the bad Guy’.

In deze analyse is het de bedoeling niet te vervallen in de politiek emotionele context van de crisis, die de publieke opinie beheerst. Hier wordt het uitgangspunt gehanteerd, dat elke politieke constellatie een beleid voert, die past binnen de partij-idealen en kenmerken en daarmee trachten te voldoen aan de belangen van de samenleving. Oorzaak, gevolg en hoe politiek beleid met de crisis is omgesprongen, zal en moet op een kwantitatieve (data/getallen) en een kwalitatieve (feitelijke bewoording) analyse gebaseerd zijn. Het oordeel daarover ligt in de eerste plaats bij de samenleving en niet bij de politiek. In lijn hiermee kan ten aanzien van de vijf samenvattende oorzaken van de crisis verifieerbaar worden geanalyseerd dat:

  1. Politieke beleidsverandering in 2010 niet als oorzaak kan worden opgevoerd, omdat geen enkele verandering van het politiek beleid, zou hebben kunnen voorkomen dat de crisis zich manifesteerde.
  2. Uit zowel de kwantitatieve als kwalitatieve data blijkt dat het leenbeleid van de regering Bouterse beantwoord aan een zekere en -let wel – politieke doel – en rechtmatigheid. Het leenbeleid heeft echter wel bijgedragen aan het verhogen van de binnenlandse als buitenlandse schuldpositie van Suriname
  3. Hoewel niet de oorzaak van de crisis, maar als gevolg ervan, is het beleid van de regeringen Bouterse, met haar sociaaldemocratische idealen, er niet in geslaagd gewenste en prudent macro economische successen te boeken. Daar kwam pas in 2019 enige verandering in.
  4. Corruptie onder de regeringen Bouterse kan niet als de oorzaak van de crisis worden opgevoerd. Geen enkele regering sinds de onafhankelijkheid, (inclusief Bouterse en Santokhi) kan worden gevrijwaard van corruptieve handelingen. Het is daarnaast nog de vraag, als bij het opvoeren daarvan als oorzaak verstaan moet worden, de definitie van corruptie of het gevoerd politiek beleid als corrupt.
  5. De daling van de prijzen van Suriname ‘s belangrijkste exportgoederen, zoals goud en olie, en de stopzetting van de aluminiumoxideproductie, blijken de enige veroorzaker te zijn van de Surinaamse crisis.

Feitelijke analyse van de crisis in contextuele benadering

Historisch context

Het is van belang om naar de historische context van de crisis te kijken. Die context houdt direct verband met de werkelijke oorzaak ervan en hoe de crisis zich in de daaropvolgende jaren heeft ontwikkeld en hoe ermee is omgegaan. Nationale en internationale instanties zoals het IMF, de Wereldbank, en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank hebben erkend dat Suriname in 2010 een relatief stabiele macro-economische situatie had. Echter, een jaar later, begon de crisis voelbaar te worden, wat een grote impact had op de economie.

In het zelfde IMF landenrapport wordt zowel een kwantitatieve als kwalitatieve uiteenzetting en ontstaan van de crisis ontbloot. Het IMF beschreef in haar rapport van juni 2016 de situatie als volgt: Suriname werd zwaar getroffen door de daling van de internationale prijzen van belangrijke exportproducten zoals goud en olie, en de sluiting van de aluminiumoxideproductie. Dit leidde tot een daling van de overheidsinkomsten en een groeiend begrotingstekort. Ook het gebruik van buitenlandse valutareserves door de Centrale Bank droeg bij aan de crisis.

Feitelijke informatie is essentieel om de context en omstandigheden juist te begrijpen. Rapporten van het IMF en ECLAC tonen aan dat de economische data zoals inflatie en internationale reserves correct werden weergegeven door nationale instanties. Bijvoorbeeld, de jaarinflatie in 2018 was 6,3% en in 2019 was deze 4,2%. De internationale reserves waren in 2019 US$ 647,5 miljoen. Deze gegevens helpen ons de economische situatie van toen beter te begrijpen.

Politieke context

De Politieke context van de crisis blijkt, hoewel niet in kwalitatieve – ,maar in kwantitatieve zin de meest gebruikte en dus populairste te zijn. Het meest kenmerkend aan de politieke context is, dat ongeacht waar van het politiek firmament het individu, belangengroep, politicus, of critici zich ook bevinden, (oppositie, coalitie, buiten parlementair, afhankelijk of onafhankelijk), het niet alleen de mogelijkheid biedt de andere contexten (van de crisis) te bespelen, maar die zelf te creëren. In de Surinaamse politieke realiteit is dat het best te plaatsen onder de noemer ‘polarisatie, waar met de mogelijkheid om te creëren en te bespelen tegenstellingen in de samenleving procesmatig groter worden. Dat is het geval bij de politieke context van de Surinaamse crisis. De grootste tegenstelling, zonder daaraan een waarde over uit te spreken, is dat de crisis veroorzaakt is door een slecht en verkeerd politiek regiem dat zich gekenmerkt heeft in slecht economisch bestuur, een verkeerd leenbeleid, corruptie en andere wantoestanden, wel of niet verifieerbaar. Naast andere, is het grootste belang van de politiek het bemachtigen van regeermacht. Het hoeft geen betoog dat de inzet van een polariserende politieke context dat belang uitermate dient. Hoe sterker die polarisatie, hoe meer de andere contexten waarin de crisis bekeken moet worden op de achtergrond raken en de publieke opinie in ruime mate gevoed kan worden, alleen om dat enge belang.

IMF 2016

Tijdens de regeerperiode van Bouterse (2010-2020) werd Suriname, zoals eerder blijkt, geconfronteerd met een ernstige economische crisis. In het landenrapport geeft het IMF die de samenwerking met de regering Bouterse verantwoordde, een cijfermatige opbouw van hoe de crisis er werkelijk uit ziet. https://www.imf.org/external/pubs/ft/scr/2016/cr16141.

Met de vastgestelde internationale crisis, die al in 2011 zichtbaar werd en in 2012 resulteerde in een verlies van 88% van de buitenlandse inkomsten en 40% van de overheidsinkomsten, was de crisis compleet. De vraag was hoe hiermee om te gaan. De regering Bouterse maakte, ondanks haar socialistische instelling, de keuze om naar het IMF te stappen. Dit avontuur duurde echter kort; na een eerste evaluatie besloot de regering vanwege politieke en maatschappelijke redenen niet verder te gaan met het IMF-programma.

Doelmatigheid leningen

In plaats van (om politieke redenen) de samenwerking met het IMF voort te zetten koos de regering ervoor om te lenen op de internationale kapitaalmarkt en staatsobligaties uit te geven. Dit werd gezien als een noodzakelijke stap om de economie te ondersteunen zonder de harde hervormingen van het IMF-programma. Er werden vier leningen afgesloten via Oppenheimer voor een totaalbedrag van ruim US$ 800 miljoen. Deze leningen hadden verschillende doeleinden.

Financiering van de Newmont-participatie:

De eerste lening van US$ 86 miljoen werd gebruikt voor Surinaamse participatie in de Newmont goudmijn. Dankzij deze investering ontvangt de Surinaamse staat nu jaarlijks honderden miljoenen dollars aan dividend. Zonder deze investering zou Suriname haar rechten in deze lucratieve mijn hebben verloren, wat een enorme financiële aderlating zou zijn geweest.

Ondersteuning van Staatsolie:

Een tweede lening van US$ 550 miljoen werd deels (US$ 330 miljoen) gebruikt om Staatsolie te redden van financiële problemen door de lage olieprijzen en dure leningen. Dit hielp ook bij de financiering van de modernisering van de raffinaderij. De raffinaderij is een cruciale pijler voor de lokale olieproductie en export. De investering zorgde ervoor dat Staatsolie kon blijven opereren en zelfs haar rol in de brandstofvoorziening van het land kon versterken.

Ten aanzien van de ze twee productieinvesteringen vermeldt Staatsolie N.V het volgende in haar jaarverslag van 2017. (https://www.staatsolie.com/en/news/staatsolie-annual-report-2017/

‘Na een paar moeilijke jaren, veroorzaakt door de ineenstorting van de olieprijzen, ging de referentie voor onze ruwe olie (USGC HSFO Waterborne) van bijna US$ 100/bbl tussen 2011 en 2013 naar US$ 16/bbl in januari 2016. Staatsolie herwon haar gezonde positie in 2017. Dit werd ook gedreven door het geld dat begon te stromen uit onze belangrijkste investeringen in de raffinaderij en de Merian-goudmijn. De gemiddelde boekingsprijs van onze ruwe olie bedroeg US$ 47/bbl in 2017, vergeleken met US$ 32/bbl in 2016. In 2017 realiseerde Staatsolie een geconsolideerde bruto-omzet van US$ 434 miljoen, een stijging van 21% vergeleken met 2016. voor 2017 eindigde op US$ 285 miljoen, met een winst vóór belastingen van US$ 94 miljoen, een aanzienlijke stijging vergeleken met het US$ 9 miljoen verlies in 2016. Met deze resultaten bedroeg de bijdrage van Staatsolie aan de overheid, bestaande uit belastingen en dividend, US$ 129 miljoen in 2017.’

Overname van de Affobakadam:

Een derde lening van US$ 125 miljoen werd gebruikt om de Affobakadam van Alcoa over te nemen. Dit bespaarde Suriname jaarlijks miljoenen aan elektriciteitskosten. Voorheen betaalde Suriname Alcoa voor het gebruik van de dam, maar na de overname behield het land deze essentiële infrastructuur en de bijbehorende energieproductiecapaciteit, wat een lange termijn besparing opleverde.

Betaling van schulden en lopende kosten:

Een vierde lening van US$ 46 miljoen werd gebruikt om openstaande rekeningen en schulden van de overheid af te lossen. Dit omvatte onder andere betalingen aan leveranciers en aflossing van schulden van de Energiebedrijven Suriname (EBS) aan Staatsolie. Door deze betalingen kon de regering operationele continuïteit waarborgen en verdere financiële instabiliteit voorkomen.

De leningen, hoewel omstreden, hebben essentiële productie investeringen mogelijk gemaakt die cruciaal zijn geweest voor de lange termijn economische stabiliteit van Suriname. Ze hebben de staatsinkomsten verhoogd, essentiële infrastructuurprojecten ondersteund, en bijgedragen aan het behoud van strategische activa zoals Staatsolie en de Afobakadam.

Ondanks de hoge kosten en de kritiek, hebben de opbrengsten uit deze investeringen bijgedragen aan de huidige stabilisatie van de staatskas en de bredere economische ontwikkeling van Suriname. De opbrengsten van de Newmont-participatie en de modernisering van de raffinaderij tonen aan dat deze strategische leningen, hoewel risicovol, uiteindelijk vruchten hebben afgeworpen.

   Omzet (Brutto winst) Staatsolie Suriname vanaf  2015
 
Jaartal    Brutto winst Bijdrage staatskas

(Divident/Royalties)

     
2023 US$ 722 miljoen US$ 335 miljoen
     
2022 US$ 840 miljoen US$ 320 miljoen
     
2021 US$ 558 miljoen US$ 186 miljoen
     
2020 US$ 428 miljoen US$ 132 miljoen
     
2019 US$ 500 miljoen US$ 172 miljoen
     
2018 US$ 506 miljoen US$ 150 miljoen
     
2017 US$ 434 miljoen US$ 129 miljoen
     
2016 US$ 368 miljoen US$ 39.6   miljoen
     
2015 US$ 591 miljoen US$     miljoen
     

Uit bovenstaande grafiek en uit de jaarverslagen  van Staatsolie blijkt dat 2016 een van de moeilijkste jaren is geweest in het bestaan van het staatsbedrijf. Het verslag vermeld hiervoor dezelfde redenen zoals aangegeven in het landenrapport van het IMF. De bruto omzet van US$ 368 miljoen is dan ook 38 procent minder geweest dan in 2015. Zonder de eigen investeringen en de productie capaciteiten van het bedrijf en haar dochterondernemingen te bagatelliseren heeft Staatsolie Suriname N.V mede op basis van de positieve resultaten, na 2016 die weer, mede het gevolg zijn van de Oppenheimer bondleningen, in 2022 haar strategisch investeringsplan aangepast en bijgesteld naar een productie investeringskapitaal van US$ 1,5 miljard. Het jaar 2022 markeerde, zoals in het jaarverslag wordt aangegeven het hoogtepunt van de productie investeringen in het staatsbedrijf. Lees hiervoor het verslag. https://www.staatsolie.com/media/mg1i3bdx/staatsolie-annual-report-2022_web.pdf.

Financiële voordelen en gemiste kansen

Het is belangrijk om de visie achter de productie-investeringen te erkennen. De leningen, hoewel zwaar bekritiseerd, hebben bijgedragen aan de financiële stabiliteit van het land door de participatie in winstgevende ondernemingen zoals Newmont en Staatsolie. De huidige regering heeft echter ook aanzienlijke financiële reserves opgebouwd, wat vragen oproept over gemiste kansen. Bijvoorbeeld, de mogelijkheid om het Canadese Iamgold, waarin Suriname met 30% participeert, over te nemen werd niet benut. Dit bedrijf is in 2022 overgenomen door het Chinese Zijin Mining Group, wat een gemiste kans is voor Suriname om zijn aandeel te vergroten en meer inkomsten te genereren.

IMF 2019

Waar deze feitelijke analyse begint met de vaststelling van het IMF over de werkelijke oorzaak van de crisis en zowel historisch als cijfermatig de crisis beschrijft, is het hetzelfde IMF die in 2019, de Surinaamse economie analyseert en de volgende verklaring uitgeeft. Hierbij moet worden aangegeven dat er als gevolg van het stopzetten van de samenwerking door de regering Bouterse er geen samenwerking meer was in een herstelprogramma.

https://www.imf.org/en/News/Articles/2019/12/12/pr19456-Suriname-IMF-executive-board-concludes-article-iv-consultation.

(Citaat uit de Verklaring)  : Op 11 december 2019 heeft de Raad van Bestuur van het Internationale Monetaire Fonds (IMF) het Artikel IV-overleg 2019 [1] met Suriname afgerond.

De Surinaamse economie groeit gestaag met een lage inflatie. Het reële bbp groeide in 2018 met 2,6 procent, tegen 1,8 procent in 2017. De groei van de activiteit was breed gespreid, met uitbreidingen in de groot- en detailhandel, de bouw, hotels, restaurants en productie, terwijl de mijnbouw stabiel bleef. De inflatie is gedaald tot onder de 5 procent, voornamelijk als gevolg van wisselkoersstabiliteit en controle over overtollige liquiditeit. Het werkloosheidspercentage bedroeg in 2017 7,6 procent en zal naar verwachting in 2018 verder zijn gedaald. Verwacht wordt dat het reële bbp in de periode 2019-2024 jaarlijks met 2¼ tot 2½ procent zal groeien, terwijl de inflatie naar verwachting laag zal blijven. De risico’s voor deze vooruitzichten zijn echter negatief, voornamelijk als gevolg van begrotingsonevenwichtigheden. Het totale begrotingstekort zal in 2019 naar verwachting uitkomen op 8,6 procent van het bbp, terwijl de staatsschuld hoog blijft op ongeveer 72 procent van het bbp.

Het IMF-bestuur zegt in 2019 positief nota te hebben genomen dat de Surinaamse economie gestaag groeit, met een dalende werkloosheid, lage inflatie en een stabiele wisselkoers. Het benadrukte dat deze stabilisatie een kans biedt om de centrale uitdagingen, waarmee de economie wordt geconfronteerd, aan te pakken. Daartoe behoren een zwakke begrotingspositie en stijgende overheidsschulden, de kaders voor monetair en financieel toezicht die moeten worden verbeterd, een lage mate van economische diversificatie en andere structurele belemmeringen voor de economie. Tijdige actie zal nodig zijn om de macro-economische kwetsbaarheden en neerwaartse risico’s te verminderen.

Het IMF onderstreepte dat het belangrijk is om de staatsschuld op een duurzaam neerwaarts pad te brengen. Benadrukt werd de noodzaak om de subsidies aan de elektriciteitssector geleidelijk af te schaffen, de BTW in te voeren en de inkomsten- en uitgavenadministratie verder te verbeteren. Het implementeren van deze maatregelen en tegelijkertijd de bescherming van kwetsbare huishoudens, zou een grote rol spelen bij het creëren van ruimte voor overheidsinvesteringen en het ondersteunen van de groei op lange termijn. De bestuurders verwelkomden in deze context de aanname van de wet op het beheer van de overheidsfinanciën.

Het IMF uit haar bezorgdheid over de hervatting van de monetaire financiering van de begroting dit jaar, maar was ingenomen met het plan van de autoriteiten om verdere dergelijke financiering te vermijden, onder meer door middel van een nieuwe Bankwet. Het verwelkomde de recente introductie van nieuwe monetaire instrumenten en de voorbereiding van verschillende wetsontwerpen om het monetaire kader te verbeteren.

Hij onderstreepte niettemin dat de Centrale Bank ook expliciete monetaire doelstellingen moet publiceren, haar operationele instrumentarium verder moet uitbreiden om effectief een doelstelling voor reserve geld te implementeren en de coördinatie met de overheid over liquiditeitsprognoses en -operaties verder moet versterken. Bestuurders waren het er over het algemeen eens dat een flexibelere wisselkoers nodig is om als schokdemper te fungeren.

Erkend wordt dat er nog steeds belangrijke kwetsbaarheden bestaan in de financiële sector. Ze drongen erbij de Centrale Bank op aan om haar toezichtmaatregelen te herzien en een assertievere aanpak te hanteren om ervoor te zorgen dat de banken binnen een vooraf bepaalde tijdshorizon weer gaan voldoen aan de wettelijke vereisten.

Het IMF besluit in 2019 haar artikel IV raportage door erop te wijzen dat er een alomvattend systeem voor crisisbeheersing nodig is om de Centrale Bank de macht te geven om, indien nodig, in te grijpen in het bestuur en de activiteiten van banken en om de afwikkeling van banken te verbeteren. Het IMF-bestuur keek uit naar een spoedige goedkeuring van ontwerpwetgeving op deze gebieden en noemde het bemoedigend dat de autoriteiten dat jaar waren begonnen met een nationale risicobeoordeling om het AML/CFT-kader verder te verbeteren.

Noot : Het is voor het verkrijgen van een volledig beeld in de ontwikkeling van de Surinaamse economie en hoe met de crises is omgesprongen in de jaren 2016 tot en met 2019, de gehele verklaring van het IMF te lezen. Aanbevolen wordt ook het rapport van de Wereldbank in 2020 na te lezen.

UNITEDNEWS|ANALYSE

 

 

 

Facebook Comments Box